Zo gelijkvormig de dieetwensen van volwassen zweefvliegen zijn, zo uiteenlopend zijn die van hun larven. Door de grote verscheidenheid aan voedingsgewoonten en omgevingseisen, bepaalt het larvale stadium in grote mate waar een zweefvliegensoort voorkomt. Om iets van de ecologie van zweefvliegen te kunnen begrijpen, is kennis van de larven onontbeerlijk. Hieronder volgt een korte bespreking van de vier hoofdgroepen waarin de Nederlandse zweefvliegen grofweg zijn in te delen: rovers, planteneters, water- en modderbewoners en houtmolmbewoners.
Een klein aantal soorten laat zich niet in deze hoofdcategorieën vangen. Dit zijn bijvoorbeeld de gewone snuitvlieg Rhingia campestris, die zich in koeienmest ontwikkelt. De stadsreus Volucella zonaria en de witte reus V. pellucens leven als larve in wespennesten, waar ze afval onderin het nest opruimen.
Meer weten? Lees dit hoofdstuk uit het boek De Nederlandse zweefvliegen.