Mannetjes en vrouwtjes

Vrouwtjesbijen zijn vaak te herkennen aan de speciale haren die ze hebben voor het vervoeren van stuifmeel. Bij in de bodem nestelende bijen, zoals zand- en groefbijen, zitten deze haren vooral aan de achterpoten. Bij veel hout- en stengelnestelaars, zoals wol-, metsel- en behangersbijen, zitten deze haren in de 'buikschuier' onderop het achterlijf. Elke bij met duidelijke haarbossen aan de achterpoten of op de 'buik' is dus een vrouwtje, zeker als deze haren vol zitten met stuifmeel.

 

Mannetjesbijen, maskerbijen en koekoeksbijen hebben geen speciale verzamelharen voor stuifmeel en dragen ook nooit stuifmeelklompjes met zich mee, al kunnen er wel losse stuifmeelkorrels op het lichaam zitten. In zulke gevallen kun je de antenneleedjes proberen te tellen: dit zijn er 12 bij vrouwtjes en 13 bij mannetjes.

 

Met enige ervaring zijn mannetjes en vrouwtjes ook op hun 'jizz' (algemene indruk van het uiterlijk) te onderscheiden. Mannetjes hebben vaak langere antennen en zijn vaak slanker dan vrouwtjes. Bij veel soorten zijn mannetjes en vrouwtjes ook verschillend gekleurd en zijn er verschillen in lengte en dichtheid van de beharing. 

  

·         Hoe herken ik een bij?

·         Eenvoudige determinatiehulpmiddelen

·         Determinatie voor gevorderden

·         Bijen vangen en verzamelen

 
 


   Een bijtje met zulke stuifmeelklompjes aan de poten is onmiskenbaar een vrouwtje, in dit geval van de zesvlekkige groefbij. Foto Roy Kleukers. 
    Een bijtje met een 'buikschuier' (de lange, dichte beharing onderop het achterlijf) is altijd een vrouwtje. Dit is een tronkenbij. Foto Pieter van Breugel.
    Vrouwtje en mannetje van de wimperflankzandbij. Vrouwtjes hebben doorgaans kortere antennen, dikkere en dichter behaarde poten en een breder achterlijf dan mannetjes. Ook is de beharing vaak wat kleurrijker. Foto's Tim Faasen.