Bij veel zweefvliegen kunnen mannetjes en vrouwtjes van elkaar worden onderscheiden door naar de bovenkant van de kop te kijken. Als de ogen elkaar daar raken dan is het mannetje, als de ogen gescheiden zijn, dan is het een vrouwtje.
Dit kenmerk werkt helaas niet bij alle zweefvliegen. Bij verschillende soorten zijn ook bij de mannetjes de ogen van elkaar gescheiden. De ogen staan dan bij het mannetje wel wat dichter bij elkaar dan bij het vrouwtje, maar dit is alleen bij veel ervaring bruikbaar als kenmerk. Dit geldt bijvoorbeeld voor algemene zweefvliegen als pendelvliegen Helophilus, waterzweefvliegen Anasimyia, fluweelzweefvliegen Parhelophilus, korsetzweefvliegen Neoascia en de weidevlekoog Eristalinus sepulchralis.
Bij twijfel geeft het uiteinde van het achterlijf uitsluitsel. Bij mannetjes is daar een soort knobbeltje te zien: het geslachtsorgaan. Bij vrouwtjes eindigt het achterlijf wat platter en vaak spitser. Niet bij alle zweefvliegen is het mannelijk geslachtsorgaan zo groot dat je een duidelijke knobbel ziet. Met een goede loep kun je dan naar de onderkant van het achterlijfsuiteinde kijken: bij het mannetje is dit asymmetrisch, bij de vrouwtjes symmetrisch.