Buikschuier
Metselbijen (Hoplitis en Osmia) zijn herkenbaar aan hun relatief dikke kop en de 'buikschuier' van het vrouwtje: de lange, dichte buikbeharing waartussen ze stuifmeel transporteren. In tegenstelling tot bijvoorbeeld zand- en groefbijen hebben ze geen verzamelharen voor stuifmeel aan hun poten. Metselbijen kunnen verward worden met behangersbijen, waarvan ze verschillen door lastige kenmerken als de aanwezigheid van een 'hechtlapje' tussen de klauwtjes aan het uiteinde van de tarsen. Wie de soorten eenmaal een beetje leert kennen, heeft dergelijke lastige kenmerken echter niet meer nodig. In Nederland komen 20 soorten voor.
Bouwvakkers
Metselbijen danken hun naam aan de gewoonte van de meeste soorten om hun nestcellen te 'metselen' van klei, lemig zand of steentjes met modder. Verschillende soorten doen dit in holle stengels en gangetjes in dood hout. Ze zijn hierdoor vaak in bijenhotels te vinden. Andere soorten metselen vrijliggende broedcellen, achter boomschors of in lege slakkenhuisjes. Het vrouwtje van de papaverbij Hoplitis papaveris heeft de bijzondere gewoonte om haar nest te bekleden met bloemblaadjes van klaprozen.
Meer over metselbijen is te lezen in dit hoofdstuk van het boek Gasten van bijenhotels.